Het hof ziet geen inmenging van de minister of ambtenaren in de vervolgingsbeslissing of in de strafzaak. Ook is het hof niet gebleken van onjuiste voorlichting van de strafrechter door het Openbaar Ministerie. Het recht op de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder dat van een politicus, staat in dit geval niet aan een veroordeling in de weg.
Het hof heeft vrijgesproken van ‘aanzetten tot haat of discriminatie’, omdat het opzet van Wilders niet erop was gericht zijn publiek daartoe aan te sporen. Verder wordt Wilders, zoals bij de rechtbank, vrijgesproken voor de uitlating tijdens een interview op een Haagse markt op 12 maart 2014. Toen heeft Wilders ook de woorden ‘minder Marokkanen’ gebruikt, maar daar beschrijft hij alleen het stemgedrag van mensen op de markt.
Het hof legt aan Wilders voor de groepsbelediging geen straf op. De rechtbank kwam eerder tot hetzelfde oordeel. De ernst van het feit en de bijzondere persoonlijke omstandigheden (zoals de omstandigheid dat Wilders zelf al jaren een hoge prijs betaalt voor het uitdragen van zijn mening) maken dat het hof oordeelt dat met strafoplegging geen doel meer wordt gediend. De benadeelde partijen worden niet ontvankelijk verklaard in hun vordering.
Zowel Wilders als het Openbaar Ministerie kan beroep in cassatie instellen en de zaak nog aan de Hoge Raad voorleggen.