Aan de verdachte was tenlastegelegd dat hij in de periode van november 2015 tot en met februari 2016 gepoogd heeft een ander er toe te bewegen een persoon te vermoorden. Hij zou daartoe geld in het vooruitzicht hebben gesteld en inlichtingen hebben verschaft. Het Openbaar Ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep een gevangenisstraf van 36 maanden geëist. Uit het dossier blijkt dat er tussen de verdachte en een ander persoon diverse gesprekken zijn gevoerd, waarin gesproken werd om een bepaalde persoon van het leven te beroven. De persoon waarmee de verdachte die gesprekken heeft gevoerd, heeft deze opgenomen en de verdachte er vervolgens mee gechanteerd. De verdachte heeft altijd ontkend dat hij iemand wilde laten vermoorden en gesteld dat het initiatief juist kwam van degene met wie hij de gesprekken voerde. Ook die persoon heeft ontkend dat hij van plan was om iemand van het leven te beroven. De verdachte heeft erkend dat hij de persoon met wie hij de gesprekken heeft gevoerd niet heeft tegengesproken of geprobeerd heeft hem van zijn plan af te brengen.
Het Haagse hof vindt het gedrag van de verdachte uiterst verwerpelijk, maar het levert geen poging tot uitlokking van moord op. De betreffende gesprekken zijn gevoerd terwijl er flink gedronken was. Er blijkt onvoldoende uit het dossier dat het initiatief voor een poging tot moord bij de verdachte lag. Naar het oordeel van het hof is het niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot uitlokking van moord. Het hof spreekt de verdachte hiervan dan ook vrij.