ROTTERDAM - De veroordeling van een man wegens drie berovingen in Rotterdam in november 2003 waarvan één met dodelijk afloop, is definitief. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.


De verdachte bleef lange tijd, bijna 12,5 jaar, buiten beeld. In 2016 meldde hij zich op het politiebureau en kon hij worden aangehouden en vervolgd.

Het gerechtshof vond net als de rechtbank bewezen dat de verdachte zich in de vroege ochtend van 23 november 2003 in Rotterdam in een tijdsbestek van ongeveer een half uur schuldig heeft gemaakt aan een aantal ernstige delicten. Hij heeft eerst twee jonge slachtoffers bedreigd met een mes en beroofd, vervolgens een derde slachtoffer meermalen met een mes gestoken en beroofd, en ten slotte een vierde slachtoffer doodgestoken en beroofd. Het Hof legde de verdachte 20 jaar gevangenisstraf op. De verdachte stelde beroep in cassatie in.

De advocaat van de verdachte heeft de Hoge Raad gevraagd de beslissing van het gerechtshof te vernietigen. De Hoge Raad oordeelt naar aanleiding van een van de cassatieklachten dat de juridische duiding – de zogenoemde kwalificatie – van één van de door de verdachte gepleegde delicten niet correct is, maar dat kan door de Hoge Raad zelf worden aangepast en heeft geen invloed op de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de overige cassatieklachten van de advocaat zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat het cassatieberoep ongegrond is en geen juridisch belangrijke nieuwe vragen oproept.

Met de uitspraak van de Hoge Raad is de veroordeling en de opgelegde gevangenisstraf van 20 jaar definitief.